Je kunt in Amsterdam rondlopen met een markeerstift-groene
netpanty en een knalroze pruik en niemand die omkijkt. Want daar kan alles en
val je nooit op. Tenzij je niet goed loopt, minder valide bent, hoe je het ook
wilt noemen. Iedereen kijkt, als we een trap oplopen, als we de tram instappen,
als we de straat oversteken. Iedereen kijkt en iedereen ziet het. Daar klopt
iets niet. Nee, er klopt inderdaad iets niet, want ik voel me het grootste
gedeelte van de tijd geen dochter. Ik ben een begeleider en mijn mama is een
dementerende kleuter die haar evenwicht verloren is. Wat verschrikkelijk dat ik
zo opschrijf, maar zo voelt het. Ik hoor mezelf dingen zeggen als “je mag niet
zomaar op straat gaan lopen zonder te kijken of er een auto aankomt” en “houd
je vast want de tram gaat zo verder” en “doe nou niet en luister toch naar
mij”. Ongeveer 90% van de tijd houd ik haar hand vast en wat zou ik graag
willen dat ik aan het overdrijven was. Het is onbekend terrein en de
voorbijrazende trams en taxi’s en de overal tussendoor glippende fietsers maken
haar voortdurend aan het schrikken. Ze heeft geen idee welke kant we opmoeten
en met die typische onzekere en een beetje angstige blik schuifelt ze vooruit.
Voetje voor voetje. Zich vasthoudend aan mijn hand die haar over drukke straten
en oneffen stoepen leidt, die haar meeneemt naar winkeltjes en restaurants en
die haar elke trap op en af begeleidt. De stress – mijn stress – slaat vooral
toe in de tram. Dat instappen, inchecken, bijna vallen, zitten, opstaan,
uitchecken, uitstappen. Een routine die ik na twee dagen bijna onder de knie
heb. De toeschouwers kijken en zien, geven me een medelijdende blik die ik niet
nodig heb. Ik hoef geen medelijden, wil alleen een zitplaats voor mama. Wat ben
ik blij dat ze zo vaak totaal onbewust is van haar omgeving, zodat die blikken
haar bespaard worden. Heeft ze het wel naar haar zin? Ben ik wel geduldig
genoeg? Vast niet. Heeft ze door dat het soms zwaar is voor me? Ben ik lief
tegen haar? Shit ik weet het niet. Ik mis het dochter kunnen zijn van iemand,
zonder me zorgen te hoeven maken of ze me wel begrijpt als ik dingen zeg, of ze
de weg wel vindt als ik even de andere kant oploop. Zonder mezelf dit soort
vragen te hoeven stellen. Ik ben moe.
Na een trein- en busreis stappen we uit in het dorp. Haar
hand vraagt niet om de mijne, hier hoeft dat niet. Hier kent ze de weg. Ze
groet een bekende. Langzaam, voetje voor voetje, loop ik naar huis. Ze haalt me
in en roept “wat loop je langzaam!”. Ik moet lachen en volg haar. Hier is ze
weer een beetje mijn mama.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten