vrijdag 23 maart 2012

Amsterdam


Je kunt in Amsterdam rondlopen met een markeerstift-groene netpanty en een knalroze pruik en niemand die omkijkt. Want daar kan alles en val je nooit op. Tenzij je niet goed loopt, minder valide bent, hoe je het ook wilt noemen. Iedereen kijkt, als we een trap oplopen, als we de tram instappen, als we de straat oversteken. Iedereen kijkt en iedereen ziet het. Daar klopt iets niet. Nee, er klopt inderdaad iets niet, want ik voel me het grootste gedeelte van de tijd geen dochter. Ik ben een begeleider en mijn mama is een dementerende kleuter die haar evenwicht verloren is. Wat verschrikkelijk dat ik zo opschrijf, maar zo voelt het. Ik hoor mezelf dingen zeggen als “je mag niet zomaar op straat gaan lopen zonder te kijken of er een auto aankomt” en “houd je vast want de tram gaat zo verder” en “doe nou niet en luister toch naar mij”. Ongeveer 90% van de tijd houd ik haar hand vast en wat zou ik graag willen dat ik aan het overdrijven was. Het is onbekend terrein en de voorbijrazende trams en taxi’s en de overal tussendoor glippende fietsers maken haar voortdurend aan het schrikken. Ze heeft geen idee welke kant we opmoeten en met die typische onzekere en een beetje angstige blik schuifelt ze vooruit. Voetje voor voetje. Zich vasthoudend aan mijn hand die haar over drukke straten en oneffen stoepen leidt, die haar meeneemt naar winkeltjes en restaurants en die haar elke trap op en af begeleidt. De stress – mijn stress – slaat vooral toe in de tram. Dat instappen, inchecken, bijna vallen, zitten, opstaan, uitchecken, uitstappen. Een routine die ik na twee dagen bijna onder de knie heb. De toeschouwers kijken en zien, geven me een medelijdende blik die ik niet nodig heb. Ik hoef geen medelijden, wil alleen een zitplaats voor mama. Wat ben ik blij dat ze zo vaak totaal onbewust is van haar omgeving, zodat die blikken haar bespaard worden. Heeft ze het wel naar haar zin? Ben ik wel geduldig genoeg? Vast niet. Heeft ze door dat het soms zwaar is voor me? Ben ik lief tegen haar? Shit ik weet het niet. Ik mis het dochter kunnen zijn van iemand, zonder me zorgen te hoeven maken of ze me wel begrijpt als ik dingen zeg, of ze de weg wel vindt als ik even de andere kant oploop. Zonder mezelf dit soort vragen te hoeven stellen. Ik ben moe.

Na een trein- en busreis stappen we uit in het dorp. Haar hand vraagt niet om de mijne, hier hoeft dat niet. Hier kent ze de weg. Ze groet een bekende. Langzaam, voetje voor voetje, loop ik naar huis. Ze haalt me in en roept “wat loop je langzaam!”. Ik moet lachen en volg haar. Hier is ze weer een beetje mijn mama. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten