Het afgelopen jaar valt me steeds vaker een woord binnen als
ik naar mijn mama kijk. Schattig. Eigenlijk is het niet een woord, maar een
gevoel. Als ze stiekem hagelslag zo uit het pak naar binnen giet als ze denkt
dat niemand kijkt. Als ze helemaal in haar eigen wereldje mee neuriet met een
melodietje dat ze hoort. Als ze me met die grote ogen iets heel belangrijks
vraagt. Als ze verontwaardigd reageert als ze vindt dat ze wordt achtergesteld.
Als ze heel stellig ‘nee’ zegt op een vraag, zoals je daar alleen als klein
kind mee weg komt zonder als onbeleefd over te komen. Dan vind ik haar zó
ontzettend schattig, zo lief, dat ik het tot diep van binnen voel. Die
schattigheid. Ik wil in haar wangetjes knijpen en haar over de bol aaien. Het is
een vreemd gevoel om dat bij je moeder te hebben. Het klopt ergens niet, maar
toch vind ik het mooi. Het is een zekere kwetsbaarheid die dat oproept. Ze is
afhankelijk van ons – van haar familie – en wij zorgen voor haar. Dan ben je
misschien wel op je kwetsbaarst.
Stiekem wil ik haar niet schattig vinden. Ze zou mij
schattig moeten vinden, of mijn toekomstige kinderen. Kinderen die naar hun oma
zouden moeten gaan. Maar zo is het niet en zo zal het ook niet zijn.
Ach. Schattig
is nog altijd beter dan zielig.