Jouw vader overleed gisteren.
Ik denk al de hele dag aan je. Zou je vandaag enveloppen
hebben geschreven, net als ik zeven maanden geleden? Heb je ook een hekel soms
aan al dat bezoek? Neem je wel genoeg tijd om gewoon naast hem te zitten? Want
dit is het, dit is alles wat je nog krijgt. Zijn lichaam: dood, maar het is er
nog even.
Ik denk aan vroeger en dat we op jouw bed sprongen, tegen
elkaar aan, kijken wie er het eerst omviel. En aan dat we op de kamer van je
ouders computerspelletjes speelden. Ik zie ons voor me hoe we samen geheime
routes door het dorp verzonnen en hoe we zogenaamd detective speelden terwijl
we mensen achtervolgden op de fiets. En nu zijn we zesentwintig allebei en
halve wezen. Dit heeft toch nooit de bedoeling kunnen zijn? Hier klopt toch
niets van? Ik snap het niet, ik snap het niet. Dat zinnetje komt al de hele dag
bovendrijven. Ik snap hier helemaal niets van.
Het is zo ontzettend klote dat mama is overleden en dat dit
ons gebeurd is. Maar als we nou toch tenminste de enigen waren… Ik wil je
bellen om te zeggen dat ik het zo erg vind dat jullie dit nu ook moeten
meemaken. En je vertellen dat je vast geleefd wordt deze week, maar dat je echt
alleen maar moet doen wat goed voelt. Dat je de tijd en de ruimte mag nemen
voor jou en je vader. Ik wil je zeggen dat liefde niet tegelijk met een leven
stopt.
We staan te ver van elkaar af. Dat weet ik. En ik hoop dat
er vrienden zijn die je steunen nu, en die je ook over zeven maanden nog
begrijpen en met je meeleven, zoals ik die heb.
Voor het geval dat ze ergens naartoe zijn, jouw vader en mijn moeder, heb ik haar al gevraagd een beetje voor hem te zorgen. Hij is niet alleen. En
jij ook niet.