We hebben laatst bijna
al je schoenen weggegooid. Drie paar hebben we bewaard. Ook die zwarte met
vlinders erop in wit stiksel, je weet wel welke ik bedoel. We hebben ook je
handtas leeggemaakt. Dat was het. Verder is alles er nog. Papa zou wel al meer
willen wegdoen, maar D. en ik hebben er helemaal geen zin in. Al je kleren zijn
er nog. Net als je sjaals. Maar niks ruikt meer naar jou. We hadden ooit moeten
uitzoeken hoe we je geur hadden kunnen bewaren. En als het niet gekund, hadden
we dat moeten uitvinden.
Bijna twee jaar geleden
schreef ik dit in een mail naar vrienden: ‘Het is zo overduidelijk dat het niet meer klopt nu ze er
niet meer is.’ Maar als ik nu papa’s huis binnenloop, verwacht ik niet meer dat
je er bent. Jouw afwezigheid is niet meer het eerste dat me opvalt. En dat
spijt me mama. Maar ik kan er niks aan doen. Het is vanzelf gegaan. Er
zijn al teveel keren geweest dat ik binnenkwam en jij me niet begroette bij
deur, op de bank zat of in de keuken stond. Teveel keren dat jij niet ’s ochtends
naar de radio luisterde als ik beneden kwam. Teveel avonden dat je niet mee at
en teveel grapjes die je niet kent. Het went en dat is zo vreselijk. Want het
went dat je er niet bent maar niet dat je er nooit meer zal zijn. Slaat dat
ergens op? Ik kan het hebben dat je er nu op dit moment niet bent, maar weten
dat het definitief is – daar kan ik nog steeds niet tegen.