“Ophouden.”
Dat was wat je zei. Tegen de huisarts. Hij hoorde het voor
de tweede keer. Wij wisten het al dagen.
Het was een vrijdagmiddag en jij lag in zo’n bed dat ze
komen brengen als je de trap niet meer op kan. Die ochtend ging het nog best
goed. Ach, wat heet goed. Zo ongelooflijk hoe snel mensen hun standaarden
aanpassen aan de situatie. Je wilde die ochtend nog even op de bank zitten, we
hadden oogcontact met je, je leek helder en niet somber. Ik noem dat ‘goed’.
Eigenlijk ging het natuurlijk slechter dan slecht.
Jij wilde niet meer. Het leven was het niet meer waard. Het
moest stoppen, dat leven. Alles lag al weken, maanden vast: we hadden
uitzichtloze situaties omschreven, er waren handtekeningen gezet en artsen
langsgekomen. Je hoefde het alleen nog maar te zeggen.
“Ophouden.”
“Okee,” zei de dokter, “dan doen we het morgen.”
Zaterdag is voor uitslapen, sporten, winkelen, uitgaan.
Zaterdag is ook voor doodgaan.
Jij was zo rustig. Aan alles merkten we dat je er klaar voor
was. Klaar om weg te gaan. Niet alleen van ons, maar ook van die tumor. Je was rustig toen wij op vrijdagavond om je
heen zaten, en verhalen vertelden en wijn dronken. Je sliep rustig toen wij de
hele nacht wakker op een matras naast jouw bed lagen. Jij keek rustig toen wij
gek van de zenuwen stonden te wachten. Jij bleef rustig toen wij huilden.
Slechts één moment was je verdrietig. Toen papa je vertelde
van wat een mooi leven jullie samen hebben gehad.
Dat was het moment dat wij beseften dat we je de kans
moesten geven om rustig weg te gaan. Niet meer vertellen over hoe erg we je
zouden missen en hoeveel we altijd van je zullen houden. Dat is toch niet vast
te leggen in woorden.
Ik vertelde je wel dat je ons met een gerust hart kon
achterlaten. Dat het goed zou komen met ons. Ik beloofde je dat we er altijd
voor elkaar zouden zijn en dat het goed was zo. Dat je mocht gaan, zonder
zorgen. Dat we het begrepen. Dat je zo
ongelooflijk sterk was.
Je vasthouden mochten we niet meer. Jij had afstand nodig.
Ons loslaten was al moeilijk genoeg, misschien wel het allermoeilijkst.
Hij liet ons nog wat langer wachten, die huisarts.
Toen kwamen de spuiten en onze tranen bleven maar lopen. Jij
was rustig, je gaapte. En dat was het. Je was er niet meer. Voor iets wat zo
onbevattelijk en groots is als de dood, gaat het wel erg snel.
Het was een zaterdag waarop jij van ons weg bent gegaan. Het
was een zaterdag waarop de huisarts jouw besluit uitvoerde. Jij hebt het moment
gekozen en de manier waarop. Je hebt het lef gehad om over je angsten heen te
stappen en dat ene woord te zeggen: “ophouden.”
Ik ben nog nooit zo trots geweest als op die zaterdag.