dinsdag 25 september 2012

Ophouden


“Ophouden.”

Dat was wat je zei. Tegen de huisarts. Hij hoorde het voor de tweede keer. Wij wisten het al dagen.
Het was een vrijdagmiddag en jij lag in zo’n bed dat ze komen brengen als je de trap niet meer op kan. Die ochtend ging het nog best goed. Ach, wat heet goed. Zo ongelooflijk hoe snel mensen hun standaarden aanpassen aan de situatie. Je wilde die ochtend nog even op de bank zitten, we hadden oogcontact met je, je leek helder en niet somber. Ik noem dat ‘goed’.

Eigenlijk ging het natuurlijk slechter dan slecht.

Jij wilde niet meer. Het leven was het niet meer waard. Het moest stoppen, dat leven. Alles lag al weken, maanden vast: we hadden uitzichtloze situaties omschreven, er waren handtekeningen gezet en artsen langsgekomen. Je hoefde het alleen nog maar te zeggen.

“Ophouden.”

“Okee,” zei de dokter, “dan doen we het morgen.”

Zaterdag is voor uitslapen, sporten, winkelen, uitgaan.

Zaterdag is ook voor doodgaan.

Jij was zo rustig. Aan alles merkten we dat je er klaar voor was. Klaar om weg te gaan. Niet alleen van ons, maar ook van die tumor.  Je was rustig toen wij op vrijdagavond om je heen zaten, en verhalen vertelden en wijn dronken. Je sliep rustig toen wij de hele nacht wakker op een matras naast jouw bed lagen. Jij keek rustig toen wij gek van de zenuwen stonden te wachten. Jij bleef rustig toen wij huilden.

Slechts één moment was je verdrietig. Toen papa je vertelde van wat een mooi leven jullie samen hebben gehad.

Dat was het moment dat wij beseften dat we je de kans moesten geven om rustig weg te gaan. Niet meer vertellen over hoe erg we je zouden missen en hoeveel we altijd van je zullen houden. Dat is toch niet vast te leggen in woorden.

Ik vertelde je wel dat je ons met een gerust hart kon achterlaten. Dat het goed zou komen met ons. Ik beloofde je dat we er altijd voor elkaar zouden zijn en dat het goed was zo. Dat je mocht gaan, zonder zorgen.  Dat we het begrepen. Dat je zo ongelooflijk sterk was.

Je vasthouden mochten we niet meer. Jij had afstand nodig. Ons loslaten was al moeilijk genoeg, misschien wel het allermoeilijkst.

Hij liet ons nog wat langer wachten, die huisarts.

Toen kwamen de spuiten en onze tranen bleven maar lopen. Jij was rustig, je gaapte. En dat was het. Je was er niet meer. Voor iets wat zo onbevattelijk en groots is als de dood, gaat het wel erg snel.

Het was een zaterdag waarop jij van ons weg bent gegaan. Het was een zaterdag waarop de huisarts jouw besluit uitvoerde. Jij hebt het moment gekozen en de manier waarop. Je hebt het lef gehad om over je angsten heen te stappen en dat ene woord te zeggen: “ophouden.”

Ik ben nog nooit zo trots geweest als op die zaterdag.  

dinsdag 11 september 2012

Van mij


Ik mis je zo en ik wilde dat je hier was.

Dit bericht zou ik wel elke dag op dit blog kunnen neerzetten. Want ik mis haar zo, iedere dag. Soms wat erger, soms wat minder. Maar het is er en het blijft en ik wil niet dat het ooit weggaat. Ik zeg het tegen iedereen: ik vind het niet erg dat ik gemis voel en ik vind het niet erg als ik verdrietig ben. In mijn verdriet ben ik het dichtst bij haar. Omdat het dan alleen maar gaat over dat wat er tussen haar en mij is. Niemand en niks heeft daar iets mee te maken. De band tussen moeder en dochter, de band tussen haar en mij. Het is iets wat niet over gaat, ook al is ze er niet meer. De aandacht, de liefde, de grapjes, de zorgzaamheid, het gevoel: alles wat ze me ooit heeft gegeven – dat gaat gewoon niet weg. En ik voel die band het allermeest als ik verdrietig ben, als ik een moment vind waarin ik alleen maar daaraan kan en hoef te denken. Vrienden zeggen dat ik ze altijd mag bellen als ik verdrietig ben. Ik kan niet zo goed uitleggen dat ik dat misschien niet wil. Dat ik het vaak niet wil delen, want het verdriet, dat gevoel, die band: het is van mij. Mama is van mij.

Helemaal goed gaat het niet met me, volledig gelukkig ben ik ook niet. En dat is niet raar, het is ook niet onlogisch. Mijn verdriet heeft nog altijd prioriteit boven mijn geluk. Het zal wel een keer gaan veranderen. Maar als het aan mij ligt voorlopig nog niet.

woensdag 5 september 2012

Ziekenhuis


Vorige week was ik onverwachts in een ziekenhuis. Niets ernstigs en het had zelfs niets met mij te maken. Ik had niet verwacht dat het me zo zou raken. Op een plastic stoeltje in de wachtkamer vroeg ik me af: wat was eigenlijk de laatste keer dat ik in een ziekenhuis was? Het was met mama, natuurlijk. Het was ernstig en had alles met haar – en dus ook met mij – te maken. Beelden en scènes van die vier dagen ziekenhuisverblijf flitsten voorbij.

Mama met wanhoop in haar ogen en het enige zinnetje dat ze nog kon zeggen: “niks meer, niks meer”, want ze kon opeens niks meer.

Mama slapend in de rolstoel, moe van al het heen-en-weer-gesleep van arts naar onderzoek en van bed naar uitslag.

Mama ’s avonds in een ziekenhuisbed en ik in mijn eentje ernaast, alsof ik de wacht hield. En dat ze ’s avonds laat zachtjes zei, “ga maar”.

Haar alleen achterlaten in het ziekenhuis.

Haar de dag erna weer ophalen voor dagverlof.

Ik, doodvermoeid en zittend in de trein op weg naar een belangrijke conferentie die ik niet af mag zeggen van mijn familie. Tegen mezelf herhalend dat als mama de kracht heeft om in het ziekenhuis te liggen, ik de kracht moet hebben om die presentatie te geven.

Mama die op de tweede ochtend in het ziekenhuis aan een tafel zit en een beetje kletst met haar buurvrouw – dat kan weer.

Diezelfde buurvrouw die me met zo’n intens en oprecht medelijden aankijkt de allereerste avond als ik haar vertel dat het mijn moeder is die daar ligt te slapen.

Ik kan zo’n enorm verdriet voelen als ik denk aan wat ze heeft moeten doorstaan. De pijn die ze moest voelen. Alle gebreken die ze moest accepteren. Geheugen, concentratie, evenwicht, overzicht, begrip. Uiteindelijk zelfs spreken, lezen, schrijven. Ze had het maar te pikken. En toen ik vorige week op dat wachtkamerstoeltje zat, drukte dat verdriet ineens weer in alle hevigheid op me. Om weer adem te kunnen halen, liep ik naar buiten. 

Ik haat ziekenhuizen, en hersentumoren nog meer.