donderdag 13 december 2012

Nutteloos


De wereld merkt het eigenlijk niet: een mens minder. Al bijna acht maanden lang heb ik nog geen teken van de wereld gezien waaruit blijkt dat het niet meer functioneert zoals voor mama’s dood. Dingen gaan door. Mensen vieren hun verjaardag. Het gaat weer sneeuwen. De krant staat elke dag nog steeds vol met nieuws. Iedereen koopt cadeaus. De wereld verandert niet. De wereld kan zonder die ene mens. Ze moet ook wel.

Het is voor veel mensen een rotidee dat een persoon zo verschrikkelijk weinig effect heeft op de wereld. Al die mensen die zo hun best doen om uit te blinken, om de beste te zijn, om het meeste geld te verdienen, om het opvallendste uit te zien, om het snelst van iedereen te zijn: het is zo nutteloos. We zijn allemaal – stuk voor stuk – voldoende, maar niet noodzakelijk.

De volledige nutteloosheid van leven, van in leven zijn, ervaar ik elk moment van elke dag sinds ze dood is. Dat besef is niet altijd op de voorgrond van al mijn gedachten, maar het is er. Dat is niet perse een negatief gevoel. Ja, het brengt onverschilligheid met zich mee en ik denk verdacht vaak over (mijn) doodgaan. Maar toch is het niet negatief. Het is een soort rust. Of misschien is dat niet het goede woord. Berusting? Dat het allemaal niets uitmaakt eigenlijk, dat gevoel.

Ik durf dat soort dingen nooit hardop te zeggen, want het kan tot twee dingen leiden: mensen krijgen (nog meer) medelijden met me, of ze denken dat het erg slecht met me gaat. Of allebei, dat is natuurlijk het meest waarschijnlijk. Op beiden zit ik niet zo te wachten. Ik zou het er wel over willen hebben, zonder dat iemand het afdoet als een teken van rouw of als een fase van verdriet. Het is meer dan dat en het gaat niet alleen over mama of mij.

Maar toch. Mama, weet dat het niet uitmaakt dat de wereld niet merkt dat jij er niet meer bent, want ik merk het wel. En ik mis je. 

donderdag 29 november 2012

Buurman


Jouw vader overleed gisteren.

Ik denk al de hele dag aan je. Zou je vandaag enveloppen hebben geschreven, net als ik zeven maanden geleden? Heb je ook een hekel soms aan al dat bezoek? Neem je wel genoeg tijd om gewoon naast hem te zitten? Want dit is het, dit is alles wat je nog krijgt. Zijn lichaam: dood, maar het is er nog even.

Ik denk aan vroeger en dat we op jouw bed sprongen, tegen elkaar aan, kijken wie er het eerst omviel. En aan dat we op de kamer van je ouders computerspelletjes speelden. Ik zie ons voor me hoe we samen geheime routes door het dorp verzonnen en hoe we zogenaamd detective speelden terwijl we mensen achtervolgden op de fiets. En nu zijn we zesentwintig allebei en halve wezen. Dit heeft toch nooit de bedoeling kunnen zijn? Hier klopt toch niets van? Ik snap het niet, ik snap het niet. Dat zinnetje komt al de hele dag bovendrijven. Ik snap hier helemaal niets van. 

Het is zo ontzettend klote dat mama is overleden en dat dit ons gebeurd is. Maar als we nou toch tenminste de enigen waren… Ik wil je bellen om te zeggen dat ik het zo erg vind dat jullie dit nu ook moeten meemaken. En je vertellen dat je vast geleefd wordt deze week, maar dat je echt alleen maar moet doen wat goed voelt. Dat je de tijd en de ruimte mag nemen voor jou en je vader. Ik wil je zeggen dat liefde niet tegelijk met een leven stopt.

We staan te ver van elkaar af. Dat weet ik. En ik hoop dat er vrienden zijn die je steunen nu, en die je ook over zeven maanden nog begrijpen en met je meeleven, zoals ik die heb.

Voor het geval dat ze ergens naartoe zijn, jouw vader en mijn moeder, heb ik haar al gevraagd een beetje voor hem te zorgen. Hij is niet alleen. En jij ook niet. 

maandag 15 oktober 2012

Minder


Volgens mij word ik steeds wat minder gebeld. En ik denk dat ik het zelf schuld ben. De meesten, wat zeg ik, iedereen, denkt dat het wel goed met mij gaat. Wat misschien ook wel waar is. Misschien ook niet – weet ik veel. Ik ben gezellig als ik met mensen afspreek. Op feestjes dans ik en maak ik grapjes. Ik ga erop uit en vraag naar hoe het gaat met iedereen. Net als altijd.

Het gaat dus wel goed met haar, zullen ze denken.

Dit zorgt er dan voor dat ik geen idee heb wie ik moet bellen of wat ik moet zeggen als het niet goed gaat. Als ik boos ben, maar geen idee heb op wie. Als ik verdrietig ben, zomaar opeens. Als ik heel sterk de drang heb om iets te moeten doen, maar niet weet wat dat ‘iets’ is. Dat zijn trouwens de momenten waar ik het meest gek van word, echt gek. Dan voel ik dat ik iets moet, dat er iets is wat ik wil, dat er iets in me zit wat eruit moet knallen, maar ik weet niet wat. Geen idee wat ik met mezelf aanmoet dan. Het liefst wil ik heel hard wegrennen van dat rare kind dat niet weet wat ze met de wereld moet en in een hoekje ergens gaan zitten wachten tot dat gevoel weg is.

Maargoed. Ik krijg dus minder telefoontjes. Misschien wel minder berichtjes in het algemeen. Ik denk dat het interessante, het urgente, het allerverdrietigste er nu wel vanaf is voor de meesten. Dat ze dood is, er niet meer is, er nooit meer zal zijn. Voor mij is dat niet weg en ik weet gewoon niet hoe ik mijn nog-wel-altijd-aanwezige-gevoel-dat-alles-niet-meer-klopt moet plaatsen in relatie tot anderen.

Moeten anderen er überhaupt wel iets mee te maken hebben? Want dat is natuurlijk ook de vraag: is het erg dat de aandacht minder is geworden? Want hoeveel mensen ik ook zie, spreek, hoor – het is toch niet genoeg. Ze zijn niet degene die ik echt wil; ze zijn niet mama.

maandag 8 oktober 2012

Onvergetelijk


Mijn huisgenootje is verdrietig. Ze belt haar moeder om even uit te huilen en haar verhaal kwijt te kunnen. Het helpt. Moeders kunnen soms de juiste dingen zeggen. Soms ook niet.

Ik denk aan mijn moeder en vraag me af waarom deze situatie me niet verdrietig maakt. Haar bellen als ik me rot voel kan niet meer. Maar eigenlijk deed ik dat al een tijd niet meer. Ze was niet degene die ik belde als ik een lastige beslissing moest maken. Of als ik ergens mee zat.

Als ik dingen probeerde uit te leggen, begreep ze me niet altijd. De tumor zorgde er bovendien voor dat er niet meer zoveel in haar hoofd paste. Alles wat er binnenkwam, werd daarom heel selectief gehoord. Ze pikte er iets uit wat haar belangrijk leek, of wat ze op zichzelf kon betrekken. Ze zag maar een deel van het verhaal en ik had vaak zo’n moeite met het goed proberen uit te leggen. Dus dan vermeed ik dat maar.

“Je moet dit ook aan mama vertellen, die wil dit soort dingen ook weten.” Dat zei mijn vader wel vaker tegen me. Naar hem ging en ga ik wel toe als ik ergens niet uitkom, als ik advies nodig heb, als er iets is.

Ik denk dat ik wel mijn best heb gedaan om haar bij mijn leven te betrekken, maar heeft het gewerkt? Wist ze wat ik belangrijk vond, waar ik moeite mee had, waar ik tegenop zag, waar ik naar uitkeek?

Als ik verdrietig was, belde ik haar ook niet. Alsof ze niet al genoeg zorgen had, dacht ik dan.

Toch weet ik zeker dat ze me kende, van binnen en van buiten. Want ze was mijn moeder, ze zal altijd mijn moeder zijn. En sommige dingen kun je niet vergeten. Sommige dingen zijn zo groots, die ontstijgen de vergeetachtigheid die een hersentumor met zich meebrengt. Dat kan niet anders. 

donderdag 4 oktober 2012

Studeren


Dit stukje schreef ik jaren geleden en gaat over de tijd toen ze net ziek was. Toen ik negentien was.

Het was mijn studententijd, de tijd van je leven. Maar ik voelde me zo anders, zo erbuiten. Stonden we ’s nachts in een of andere kroeg en het was gezellig. Ik feestte vrolijk mee, totdat dat moment kwam waarvan ik heel goed wist dat het altijd zou komen. Dan keek ik om me heen en zag al die mensen: blij, dronken, uitbundig, zorgeloos. Tenminste, zo leek het. 

Het enige wat ik op dat moment kon denken was dat ik hier niet bij hoorde, dat ik er geen deel van kon uitmaken, zo snel mogelijk weg moest. Het werd warmer en ik werd duizeliger. Naar huis. Op de fiets werd ik pas rustig. Dan was ik alleen, precies zoals ik me voelde terwijl ik door tientallen mensen werd omringd. 

Mijn vrienden waren er altijd wel en ik had minimaal twee handen nodig om de mensen te tellen die ik ook ’s nachts mocht bellen, maar ik praatte er niet veel over. Zoveel dacht ik er niet eens aan. Om een heel simpele reden: ik wilde het helemaal niet, ik wilde helemaal niet dat mijn moeder ongeneeslijk ziek was. 

Maar elk weekend ging ik naar huis en dan werd ik ermee geconfronteerd. Ze was vergeetachtig geworden. Dan hadden we ruzie, omdat ik veel te ongeduldig was om alles meer dan drie keer te herhalen, en eindigden we allebei huilend omdat mama opeens zei: “ik weet helemaal niet meer waarom we ruzie maakten”. Dan keek ik naar haar, naar de vrouw die ooit mijn alles-regelende gezonde moeder was en nu langzaam aan het afglijden was, en ik besefte dat ik afscheid aan het nemen was. Afscheid van een gezonde moeder. Eentje die alleen de trap kan aflopen, zonder dat ik haar hand moet vasthouden. Eentje waar je gewoon mee kan gaan winkelen zonder dat je in de gaten moet houden of ze je niet uit het oog verliest en hulpeloos midden in de winkel staat. Eentje waarmee je knallende ruzie kan maken zonder je schuldig te voelen. Eentje aan wie je kan uitleggen waar je precies mee bezig bent bij je studie zonder dat je twijfelt of ze het wel snapt en of ze het de volgende dag nog wel weet. 

Na zo’n weekend stond ik maandagochtend op het station, totaal uitgeput en van mijn energie beroofd.

dinsdag 25 september 2012

Ophouden


“Ophouden.”

Dat was wat je zei. Tegen de huisarts. Hij hoorde het voor de tweede keer. Wij wisten het al dagen.
Het was een vrijdagmiddag en jij lag in zo’n bed dat ze komen brengen als je de trap niet meer op kan. Die ochtend ging het nog best goed. Ach, wat heet goed. Zo ongelooflijk hoe snel mensen hun standaarden aanpassen aan de situatie. Je wilde die ochtend nog even op de bank zitten, we hadden oogcontact met je, je leek helder en niet somber. Ik noem dat ‘goed’.

Eigenlijk ging het natuurlijk slechter dan slecht.

Jij wilde niet meer. Het leven was het niet meer waard. Het moest stoppen, dat leven. Alles lag al weken, maanden vast: we hadden uitzichtloze situaties omschreven, er waren handtekeningen gezet en artsen langsgekomen. Je hoefde het alleen nog maar te zeggen.

“Ophouden.”

“Okee,” zei de dokter, “dan doen we het morgen.”

Zaterdag is voor uitslapen, sporten, winkelen, uitgaan.

Zaterdag is ook voor doodgaan.

Jij was zo rustig. Aan alles merkten we dat je er klaar voor was. Klaar om weg te gaan. Niet alleen van ons, maar ook van die tumor.  Je was rustig toen wij op vrijdagavond om je heen zaten, en verhalen vertelden en wijn dronken. Je sliep rustig toen wij de hele nacht wakker op een matras naast jouw bed lagen. Jij keek rustig toen wij gek van de zenuwen stonden te wachten. Jij bleef rustig toen wij huilden.

Slechts één moment was je verdrietig. Toen papa je vertelde van wat een mooi leven jullie samen hebben gehad.

Dat was het moment dat wij beseften dat we je de kans moesten geven om rustig weg te gaan. Niet meer vertellen over hoe erg we je zouden missen en hoeveel we altijd van je zullen houden. Dat is toch niet vast te leggen in woorden.

Ik vertelde je wel dat je ons met een gerust hart kon achterlaten. Dat het goed zou komen met ons. Ik beloofde je dat we er altijd voor elkaar zouden zijn en dat het goed was zo. Dat je mocht gaan, zonder zorgen.  Dat we het begrepen. Dat je zo ongelooflijk sterk was.

Je vasthouden mochten we niet meer. Jij had afstand nodig. Ons loslaten was al moeilijk genoeg, misschien wel het allermoeilijkst.

Hij liet ons nog wat langer wachten, die huisarts.

Toen kwamen de spuiten en onze tranen bleven maar lopen. Jij was rustig, je gaapte. En dat was het. Je was er niet meer. Voor iets wat zo onbevattelijk en groots is als de dood, gaat het wel erg snel.

Het was een zaterdag waarop jij van ons weg bent gegaan. Het was een zaterdag waarop de huisarts jouw besluit uitvoerde. Jij hebt het moment gekozen en de manier waarop. Je hebt het lef gehad om over je angsten heen te stappen en dat ene woord te zeggen: “ophouden.”

Ik ben nog nooit zo trots geweest als op die zaterdag.  

dinsdag 11 september 2012

Van mij


Ik mis je zo en ik wilde dat je hier was.

Dit bericht zou ik wel elke dag op dit blog kunnen neerzetten. Want ik mis haar zo, iedere dag. Soms wat erger, soms wat minder. Maar het is er en het blijft en ik wil niet dat het ooit weggaat. Ik zeg het tegen iedereen: ik vind het niet erg dat ik gemis voel en ik vind het niet erg als ik verdrietig ben. In mijn verdriet ben ik het dichtst bij haar. Omdat het dan alleen maar gaat over dat wat er tussen haar en mij is. Niemand en niks heeft daar iets mee te maken. De band tussen moeder en dochter, de band tussen haar en mij. Het is iets wat niet over gaat, ook al is ze er niet meer. De aandacht, de liefde, de grapjes, de zorgzaamheid, het gevoel: alles wat ze me ooit heeft gegeven – dat gaat gewoon niet weg. En ik voel die band het allermeest als ik verdrietig ben, als ik een moment vind waarin ik alleen maar daaraan kan en hoef te denken. Vrienden zeggen dat ik ze altijd mag bellen als ik verdrietig ben. Ik kan niet zo goed uitleggen dat ik dat misschien niet wil. Dat ik het vaak niet wil delen, want het verdriet, dat gevoel, die band: het is van mij. Mama is van mij.

Helemaal goed gaat het niet met me, volledig gelukkig ben ik ook niet. En dat is niet raar, het is ook niet onlogisch. Mijn verdriet heeft nog altijd prioriteit boven mijn geluk. Het zal wel een keer gaan veranderen. Maar als het aan mij ligt voorlopig nog niet.

woensdag 5 september 2012

Ziekenhuis


Vorige week was ik onverwachts in een ziekenhuis. Niets ernstigs en het had zelfs niets met mij te maken. Ik had niet verwacht dat het me zo zou raken. Op een plastic stoeltje in de wachtkamer vroeg ik me af: wat was eigenlijk de laatste keer dat ik in een ziekenhuis was? Het was met mama, natuurlijk. Het was ernstig en had alles met haar – en dus ook met mij – te maken. Beelden en scènes van die vier dagen ziekenhuisverblijf flitsten voorbij.

Mama met wanhoop in haar ogen en het enige zinnetje dat ze nog kon zeggen: “niks meer, niks meer”, want ze kon opeens niks meer.

Mama slapend in de rolstoel, moe van al het heen-en-weer-gesleep van arts naar onderzoek en van bed naar uitslag.

Mama ’s avonds in een ziekenhuisbed en ik in mijn eentje ernaast, alsof ik de wacht hield. En dat ze ’s avonds laat zachtjes zei, “ga maar”.

Haar alleen achterlaten in het ziekenhuis.

Haar de dag erna weer ophalen voor dagverlof.

Ik, doodvermoeid en zittend in de trein op weg naar een belangrijke conferentie die ik niet af mag zeggen van mijn familie. Tegen mezelf herhalend dat als mama de kracht heeft om in het ziekenhuis te liggen, ik de kracht moet hebben om die presentatie te geven.

Mama die op de tweede ochtend in het ziekenhuis aan een tafel zit en een beetje kletst met haar buurvrouw – dat kan weer.

Diezelfde buurvrouw die me met zo’n intens en oprecht medelijden aankijkt de allereerste avond als ik haar vertel dat het mijn moeder is die daar ligt te slapen.

Ik kan zo’n enorm verdriet voelen als ik denk aan wat ze heeft moeten doorstaan. De pijn die ze moest voelen. Alle gebreken die ze moest accepteren. Geheugen, concentratie, evenwicht, overzicht, begrip. Uiteindelijk zelfs spreken, lezen, schrijven. Ze had het maar te pikken. En toen ik vorige week op dat wachtkamerstoeltje zat, drukte dat verdriet ineens weer in alle hevigheid op me. Om weer adem te kunnen halen, liep ik naar buiten. 

Ik haat ziekenhuizen, en hersentumoren nog meer. 

zaterdag 18 augustus 2012

Verjaardag


Soms klopt er echt helemaal niks van. Dan bekijk ik ons als van een afstand, en zie hoe hard we ons best doen om het normaal te laten zijn. Tevergeefs. Een dag die we vroeger vulden met cadeautjes, samenzijn, vla eten en iets leuks ondernemen voelt nu als onwennig. We doen ongeveer hetzelfde als vroeger. Alleen werd dat ‘iets leuks’ begraafplaatsen bezoeken om te kijken waar jij heen moet gaan. Misschien deden we bij nader inzien toch niet helemaal alsof het een normale verjaardag was. Papa wil je in de tuin zetten, in die urn die je zelf ooit gemaakt hebt. Ik wil niet dat je dagen lang tussen de slechte muzieksmaak van de ene buren en het babygekrijs van de andere in moet zitten. Maar alle begraafplaatsen die ik zie, lijken me ook niks voor je. Je past er niet.

Het was een rare verjaardag, blijkbaar voegen we opeens een luguber tintje toe aan dat soort dagen. Samen hebben we honderden graven gezien. Hij werd zestig. Een grote leeftijd, maar betekenisloos zonder jou. Ik heb mijn best gedaan, maar mijn best is in dit geval bij lange na niet genoeg. Mama, mama, mama, het klopt het gewoon niet meer.

Als het ooit wel weer gaat kloppen, is dat dan wel okee? Of betekent dat eigenlijk dat je dan pas echt wegbent? 

woensdag 1 augustus 2012

Zoeken


Ik zit in de bar van het hotel, te wachten op de rest. Het diner wordt dadelijk geserveerd, maar ik weet niet waar ze allemaal zijn. Op het podium zit een bekende Nederlandse zangeres te zingen. Ik heb geen idee hoe ze heet. Ik sta op om de anderen te gaan zoeken. Na een tijdje kom ik mijn broertje tegen. Waar zijn papa en mama? vraag ik hem. Papa is al op weg naar het restaurant. Waar mama is, weet hij ook niet. We gaan op zoek. We lopen door lange gangen, nemen alle liften naar de verschillende verdiepingen. We zoeken buiten en binnen, lopen trappen op en af. We vinden haar niet. Waar is ze toch? Op een gegeven moment kijken we elkaar aan en weten we het weer: ze is er niet meer.

Ik word niet wakker van de wekker. Gewoon uit mezelf. Het is nog vroeg. Zelfs in mijn dromen is ze er niet. Zelfs in een diepe slaap weet ik dat ze dood is. Ik word niet bang, geschrokken of boos wakker. Maar wel met dat diepe, onomkeerbare en zware gevoel van gemis. Was ze nog maar even hier.

Vannacht wil ik weer op zoek. En haar dan wel vinden.  

dinsdag 24 juli 2012

Snel


Vandaag ben ik bezig met het afstrepen van alle dingen op mijn to do lijst. Van die kleine dingen die gedaan moeten worden voor ik op vakantie ga. Ik ben bij papa, maar hij is aan het werk en dus ben ik alleen thuis. Normaal gesproken zou jij hier ook beneden zitten. Je zou een beetje rondlopen, een beetje rommelen. En alles wat ik moest doen zou veel langzamer gaan. Omdat jij me tussendoor dingen zou vragen en omdat ik van alles met je zou overleggen. Vandaag gaat het snel, ik ben al halverwege mijn lijst. De vogel kwettert er tussendoor en ik word er gek van. Jij zou wat tegen haar gaan vertellen en mij op mijn kop geven als ik iets onaardigs tegen het beestje zeg. 

Morgen gaan we naar een stad hier vlak over de grens. Voor het eerst zonder jou. Wat zal het snel gaan. Wat zullen we snel lopen door de stad en als we ergens gaan zitten om koffie te drinken zullen we makkelijk en behendig tussen andere tafeltjes manoeuvreren. We zullen trappen oplopen zonder vaart te minderen of een hand uit te steken. En we zullen alleen op onszelf letten als we een straat oversteken. We zullen iets aan de ander vragen, een antwoord verwachten en tegelijkertijd gewoon door blijven lopen. Niemand zal langzaam zijn met betalen of rondkijken.

Wat mis ik al die vertraging en sloomheid en wat heb ik – met al mijn ongeduld – soms een hekel aan snelheid.

zaterdag 14 juli 2012

Blij


Mama, ik heb een baan. En een huis. In Amsterdam. En ik wil naar je toe om te zien hoe blij het je maakt. En ik wil je bellen om het je te vertellen. En ik wil dat ik dan een kaartje krijg een paar dagen later, waarop staat hoe trots je bent, omdat je dat nooit kan zeggen maar wel kan opschrijven. Ik wil mijn nieuwe bed met jou uitzoeken. Jij moet erbij zijn als papa me helpt verhuizen. Ik wil dat je plannen maakt voor al die weekendjes Amsterdam. We moeten samen gaan uiteten om het te vieren. Om alle goede dingen van de afgelopen weken te vieren. Jij moet dan campari met ijs bestellen, want dat doe je als er ook maar de minste aangelegenheid voor is. Ik zal het dan proeven en nog steeds niet snappen dat je dat nou echt lekker vindt. En dat je dan al je beste vriendinnen gaat bellen met goed nieuws, nog voor ik het aan mijn eigen vrienden heb verteld.

Mama, ik wil blij zijn, maar hoe doe ik dat zonder jou?

dinsdag 3 juli 2012

Keel


Ik zat op een bankje op het station en ineens wist ik wat het betekent als iets je naar de keel grijpt. Ik zag kraakhelder een beeld voor me van die laatste week van haar leven. Mama op de po-stoel. Zo’n lelijke stoel met een blauwleren zitting en rugleuning, waar dan een emmer onderhangt. Ze zat erop, ondersteund door twee verpleegsters van de thuiszorg, maar ze snapte niet wat ze moest doen. Ik stond voor haar, door mijn knieën gebogen om haar recht aan te kunnen kijken. Je kan nu gewoon plassen mama, doe het maar. Als je het nu gewoon laat gaan, wordt het opgevangen door die emmer. Ze keek me aan met lege ogen die niets meer uitstraalden behalve algehele moeheid. Nee, dat beschrijft het niet goed genoeg. Allesoverheersende, totale, kapotmakende, laat-het-alsjeblieft-over-zijn moeheid.

Je hoort mensen wel eens zeggen: het was gewoon op. Ik denk dat ik pas op dat moment echt begreep wat die zin betekent. Net als dat ik sinds vanochtend pas voor het eerst begrijp wat het is als iets je naar de keel grijpt. Dat je in een flits zo’n beeld op je af ziet komen, zo plotseling dat het pijn doet in je keel. Alsof je moet huilen, maar tegelijk niet meer kan ademen. Alsof alles even stilstaat. Alles in mijn lichaam kon ik horen kloppen.

Ik hoorde het mezelf weer zeggen: goed zo, mama. Omdat ze geplast had terwijl er vier mensen om haar heen stonden. Wat is waardigheid?

Toen kwam de trein en moest ik opstaan en instappen.

dinsdag 26 juni 2012

Even


Dat ze er dan nog een keer even is. Ik onderhandel me helemaal gek. Alles heb ik er voor over. Dan maar niet die leuke baan. Dan maar niet de liefde van mijn leven vinden. Dan maar niet in dat perfecte appartement gaan wonen. Dan maar een paar vrienden minder. Dan maar…

Dat ze er dan is. Ook al is het maar voor een keer. Ook als is het maar een dag. Misschien een uurtje dan? Dat ze dan op de bank zit en ik er tegen aan kan kruipen. Dat ze ons nog even alle belangrijke dingen kan vertellen. Dat ze nog een keer een rondje in de tuin kan lopen. Dat we nog een keer samen zijn. Heel even? Ze hoeft niet eens iets te zeggen, ik wil alleen maar kijken. Kijken naar hoe ze beweegt, hoe ze lacht, hoe haar ogen staan, hoe ze loopt. En ruiken. Ik moet wel even haar geur in me kunnen opnemen.

Ik weet niet met wie ik een deal probeer te sluiten. Maar schijnbaar ben ik niet zo’n goede onderhandelaar want ook al verzin ik de gekste dingen (ik verwijder voor altijd facebook, ik zal me nooit meer iets aantrekken van wat anderen vinden, ik zweer je dat ik nooit meer Friends kijk, ik zal vanaf nu altijd voor 12 uur in bed liggen), ik krijg niet wat ik wil.

Een keertje zou toch moeten kunnen? En dan daarna misschien nog wel een keer. En daarna, en daarna…


dinsdag 19 juni 2012

Tranen


Het allerverdrietigste vind ik dat jij het allemaal niet meer mag mee maken. Je zoon heeft een nieuwe baan en gaat samenwonen. Hij kan het je niet vertellen en jij kan niet blij voor hem zijn. Want wat zou je blij zijn geweest! We gaan deze zomer naar een concert dat je echt heel leuk zou hebben gevonden, maar je kan niet mee. Ik voel zoveel verdriet in jouw plaats, over jouw leven dat is gestopt en niet meer verder gaat. Over alle dingen die je zult moeten missen en die je zo graag had meegemaakt. Hoe heb je dat kunnen accepteren? Dat is toch veel te moeilijk. Vond je het onrechtvaardig? Oneerlijk? Waarom weet ik het antwoord niet op deze vragen?

Ik denk dat je je erbij hebt neergelegd. Je was zo rustig toen je van ons wegging, wetende dat alle dingen die wij zouden zien, beleven, horen, ervaren, voelen in de toekomst aan je voorbij zouden gaan. Wetende ook dat je zelf nooit meer zou zingen, nooit meer op het terras zou zitten, nooit meer zou lachen met vrienden. Je kon alleen maar rustig zijn, omdat je dat allemaal okee vond. Omdat het niet anders was, niet anders kon. Als ik nu de foto’s van je zie die op het cd-hoesje staan, die negen foto’s die samen jouw leven laten zien, dan voel ik je pijn die ik tijdens je leven nooit zo heftig heb gevoeld. De pijn dat het allemaal moest stoppen, dat jouw fantastische leven niet verder ging dan 21 april. Want mama, ik had het je zo onbeschrijflijk veel gegund dat het leven door was gegaan en dat je er nog allerlei spannende, mooie dingen uit zou halen. In plaats daarvan zijn er nu alleen mijn tranen, voor jou. 

donderdag 14 juni 2012

CV


Personalia

Opleidingen

Werkervaring

Nevenactiviteiten:
  •      September 2004 – April 2012: Leven met een moeder met hersentumor. Tot mijn taken behoorde onder andere veel thuis zijn, mama helpen met boodschappen, computeren, chauffeuren, klussen rondom het huis etc. De laatste weken werd hieraan toegevoegd: helpen met douchen, aankleden, trap op- en aflopen, koken, zitten & opstaan, voorlezen. Ontwikkelde kwaliteiten: geduld, structureren, ordenen, prioriteiten stellen, relativeren.

  •      April 2012 – heden: Rouwen. Dit houdt in dat ik onder andere meer tijd nodig heb om zaken af te maken. Daarnaast kost het mij tevens veel moeite om aan iets te beginnen. Daar staat tegenover dat ik het wel fijn vind om me te laten afleiden, ook door werk. Ik laat me niet door kleine dingen uit het veld slaan en kan goed relativeren. Bovendien zijn er een aantal kwaliteiten die mijn moeder heeft achtergelaten en die ik graag in mijzelf wil blijven ontwikkelen zoals doorzettingsvermogen, optimisme en lef.

donderdag 7 juni 2012

Boeiend


De dingen die mensen me vertellen – ze boeien me zo weinig. Iemand heeft een nieuwe baan. Een ander heeft besloten te gaan samenwonen. De opa van die ene is overleden. Een vriendin kan maar geen baan vinden. Hij heeft bijna zijn scriptie af. Zij is net terug van een grote reis. Ik zeg hoe leuk het allemaal is, dat ik blij ben voor ze, dat ik met ze meeleef. Het interesseert me allemaal geen kut. Ik vraag hoe het gaat en hoor het antwoord geduldig aan. Het doet me alleen niets.

Leuk hoor dat je meer gaat verdienen dan eerst, maar wat zou mij dat interesseren? Vervelend hoor dat je niet zeker bent over je relatie, maar ik kan er niet mee zitten.

Het is niet echt een emotie die eraan ten grondslag ligt. Ik word niet blij, jaloers, verdrietig van andermans verhalen. Het laat me niet warm of koud. Er is niet echt iets. Het is meer een soort gewoonte die ik door blijf zetten. De oprechte interesse die ik eigenlijk altijd wel heb (gehad?) is na jaren van praktiseren makkelijk te faken. Volgens mij heeft niemand het door dat ik ergens binnenin me afsluit voor de dingen die ze vertellen. Ik luister wel, maar diep in mij zit ik – zonder dat iemand het ziet – op een plekje waar ik alleen maar gaap en voor me uitkijk. Nergens naartoe. Want er is even niets boeiends genoeg om naar te kijken. 

zaterdag 2 juni 2012

Ver


Mama wat is het leven zonder jouw waard? Is het wel de moeite waard? Alles kost juist zovéél moeite nu. Lachen of luisteren. Of dingen doen die gedaan moeten worden, zoals werken. En soms misschien wel gewoon de dag doorkomen.

Elke dag die voorbij gaat haat ik. Het is weer een dag verder van jou weg. Zes weken geleden was je nog bij me. En ik bij jou. De weken zonder jou, ze zijn niet hetzelfde. Nu denk ik nog in dagen. De tijd die tussen ons in zit is in dagen te tellen. Ook al in weken. Straks zijn het maanden en jaren. Het is zo verschrikkelijk. Ik wil die afstand niet, je moet hier zijn. Dichtbij. Hoe houd ik je zo dicht mogelijk bij me? In gedachten, in dromen, in liedjes die ik opzet, in gedichten die ik lees; het is allemaal bij lange na niet genoeg. Zo anders dan het hoort te zijn. Je moet gewoon hier zijn. Ik vind niet dat ik teveel vraag. Ik weet alleen niet aan wie ik het moet vragen.

Is de dood de enige manier om echt bij je te zijn? Niet dat het dan zeker is dat we dan samen zijn. En niet dat ik dood wil, echt niet. Ik weet alleen niet wat ik met dit leven aanmoet, soms. Niets wil ik ermee. Nergens zin in.

Mama je bent nu lang genoeg weggeweest. Wanneer kom je nou terug?

vrijdag 25 mei 2012

Toekomst


Ergens in een schriftje kwam ik een zin tegen die ik ooit in een vluchtig moment heb opgeschreven: Mijn toekomst. Die was ik even vergeten te plannen.

Als kanker opeens heel dichtbij komt, dichterbij dan waar je ooit vanuit ging, pas je je leven daarop aan. Dat gaat vanzelf. Volgens mij is het geen bewuste keuze. Voor mij was het dat niet. Ik wist altijd wel dat het bijvoorbeeld mijn keuze was om niet voor lange tijd naar het buitenland te gaan, maar toch voelde het niet zo. Ik kon me simpelweg niet voorstellen dat ik me er goed bij zou voelen om zo lang van mama weg te gaan. Dus dan maar niet. Het duurde jaren voor ik genoeg moed bij elkaar had verzameld om alleen maar een maand naar de andere kant van de wereld te gaan. Het was fantastisch.

Die toekomst, daar heb ik me zo weinig mee bezig gehouden al die jaren. In het begin durfde ik er überhaupt niet aan te denken. Tot het opeens allemaal niet meer zo heftig was, niet meer zo acuut. Ik ging weer iets verder vooruit denken, soms zelfs wel een heel jaar. Mijn gedachten over ‘later’ reikten steeds minder ver naarmate mama meer achteruit ging. Op het laatste dacht ik niet eens aan de dag van morgen. Wat had het voor zin?
Kanker staat gelijk aan onzekerheid en wachten. Beide dingen laten geen ruimte voor vijfjarenplannen en mooie en gelukkige toekomstdromen. Ze leren je te leven bij de dag. Ze leren je stil te staan bij kleine momenten van geluk en dan niet na te denken over hoe die ook weer voorbij gaan. Nee, stilstaan.

En nu… alles ligt weer open. Ik hoef op niemand meer te wachten. Er is geen onzekerheid over hoe het met haar zal gaan. In alles wat ik wil doen hoef ik geen rekening te houden met haar. Het is een soort vrijheid waar ik soms naar verlangde, waar ik tegelijkertijd totaal niet op zat te wachten. En waarvan ik nu geen idee heb van wat ik ermee moet.

zondag 20 mei 2012

Bellen


Ik ben naar een museum geweest waar een mooie tentoonstelling was. Ik ben gaan uit eten met vrienden en daarna zijn we naar een bandje gaan kijken. Ik heb in de zon langs de grachten gelopen. Ik heb heel uitgebreid geluncht bij een vriendin. Ik heb gekletst en gelachen, gedronken en gedanst. Ik heb me laten afleiden en het ging makkelijk. Ontspannen. Gezellig. Fijne mensen.

Aan het einde ervan wil ik mama bellen om te vertellen hoe het was in Amsterdam. Omdat ik weet dat ze het leuk vindt om te horen. Omdat ik het graag met haar wil delen. En opeens lijkt het allemaal minder waardevol dat ik het leuk heb gehad. Wat boeit het als ik er haar niet over kan vertellen? Als zij me niet kan vragen hoe het was? Het is datzelfde zinloze gevoel als ik nadenk over het maken van een nieuw fotoboek. Wat heeft dat voor zin als ik het niet aan haar kan laten zien? Op haar reactie op nieuwe foto’s verheugde ik me altijd het meest. Wat heb ik aan deze nieuwe jurk nu ze me niet meer kan vertellen hoe het staat, of me kan vragen of dat wel echt zo strak hoort te zitten?

Ik wil haar bellen en dat kan niet. Ik wil dat ze opneemt en dat ze dan weer zegt “hallo?” of “ja?”, omdat ze het laatste jaar niet meer op een normale manier de telefoon beantwoordde en ik dan altijd een beetje moest lachen. Ik wil dat ze mij belt en als ik dan opneem dat ze zegt “ja, ik denk, ik bel maar eens want ik heb al zo lang niks meer gehoord”, terwijl ik haar de vorige dag nog aan de lijn had – maar dat was ze dan even vergeten. Ik wil haar stem horen. Ik wil urenlang luisteren naar verhalen over haar dag, verhalen over haar steeds kleine wordende wereldje, totdat ik me kapot verveel. Ik wil, ik wil, ik wil. Maar het spreekwoord gaat niet op: waar mijn wil is, is deze keer geen weg.


zondag 13 mei 2012

Dag


Het is wel raar hoe je dagen die vroeger niet veel betekenden opeens als waardevol gaat zien. Moederdag. Voor mama was het vooral een dag die als mooie aanleiding gold om nieuwe parfum te krijgen. Ze droeg eigenlijk bijna nooit make-up. Geen rouge, geen lippenstift, geen poedertjes. Alleen soms een lijntje onder haar ogen. Ze hield zich niet veel bezig met dat soort typisch vrouwelijke dingen. Maar ze droeg altijd parfum. Lekkere en dure parfums vooral. Die ze dan kocht in de aanbieding en voor zichzelf inpakte als cadeau op Moederdag. Totdat wij oud genoeg waren om zelf de stad in te gaan en ze op basis van haar duidelijke wensen uitkozen. Al was er niet altijd van een keuze te spreken.

Nu is het Moederdag zonder een moeder. Noem je het dan gewoon Dag? Ik weet niet zo goed wat ik moet doen vandaag, terwijl het vroeger nooit een specialere dag was dan andere dagen. Kan me niet eens herinneren wat we vorig jaar deden.

De dag voor ze stierf was ik in Douglas om nieuwe parfum voor haar te kopen. De oude was op. Ik kocht Allure, van Chanel. Ze moest lekker kunnen ruiken tot het einde, vond ik. Bij het afrekenen gaf een mevrouw me een folder mee. Buiten keek ik wat er op stond. Aanbiedingen voor Moederdag. Ik wist toen wel al dat ik daar geen gebruik meer van zou maken. Toch balen dat haar laatste parfum niet in de aanbieding was. Als ik haar had verteld dat ik voor de Chanel die ik diezelfde avond bij haar opspoot de volle prijs had betaald, zou ze het zonde hebben gevonden. Maar er niet zo stiekem toch heel blij mee zijn geweest.

woensdag 9 mei 2012

Woorden


Dit stukje schreef ik een paar maanden geleden.

De laatste jaren heb ik zo vaak geprobeerd uit te leggen wat en hoe het is om te leven met iemand met kanker. Om te leven met machteloosheid, onzekerheid en eindeloos wachten. Het is me nooit echt gelukt geloof ik. Soms zeggen mensen wel, ik kan het me voorstellen. Om zich daarna haastend te verbeteren, of nou ja eigenlijk niet hoor. Volgens mij ben ik erachter waarom het niet lukt. Er zijn niet genoeg woorden. Of nee, dat is het niet. Misschien zijn er wel genoeg, maar het zijn niet de juiste. Woorden zijn sowieso vreemd. In mijn hoofd zijn er nu een aantal kanker-woorden. Dat zijn woorden die in mijn brein automatisch met kanker worden geassocieerd, maar die door anderen te pas en te onpas worden gebruikt. Stabiel. Afwachten. Het rare is dat ze tegelijkertijd niets meer betekenen. Door het veelvuldig gebruik ervan zijn ze van hun inhoud beroofd. Ze zeggen me niets meer, maar ik zeg ze heel vaak.

Omdat ik dus niet weet hoe ik de dingen moet uitleggen en het dan af doe met een paar vage zinnen – ze kan niet zo goed overzicht houden, ze vergeet veel, combineren is lastig – menen mensen vaak dat het allemaal wel okee gaat. Ze ziet er toch ook goed uit? Moet je overigens nooit tegen haar zelf zeggen. Eigenlijk moeten deze mensen een keer een dag met haar doorbrengen, en dat zeg ik dan ook. Aangezien dat niet altijd mogelijk is, schets ik het voor ze. Hoe het eraan toegaat als wij samen gaan winkelen bijvoorbeeld, hoe ik dan altijd haar hand moet vasthouden op straat en in de gaten moet houden dat ze me niet kwijtraakt als we in een winkel zijn. Of hoe het eraan toegaat als ze kookt en dat je dan niets tegen haar moet zeggen, want dan raakt ze de draad kwijt en weet ze niet meer hoe het moet.

Geen idee of het echt helpt om het beter uit te leggen, maar ik kan tenminste weer eens wat andere woorden gebruiken. 

vrijdag 4 mei 2012

Sjaal


Beneden over een stoel hangt mama’s sjaal. Eigenlijk moet ik specifieker zijn aangezien ze er een stuk of honderd had, maar dat maakt even niet uit. Mama’s sjaal hangt over de leuning van een stoel. Af en toe loopt iemand van ons er langs en pakt hem op. Even ruiken. Haar geur zit er nog in. De eerste dagen hoefde je hem nog niet in je gezicht te duwen. Haar geur zweefde er nog vanaf. Nu moet je heel diep snuiven om in een van de stofvezels nog een beetje dat typische van mama te ruiken.

Je kunt foto’s maken om nooit te vergeten hoe iemand eruit zag toen ze tien, vijfendertig, zevenenvijftig was. Filmpjes om voor altijd vast te leggen hoe ze bewoog of hoe ze praatte. Je kan zinnetjes en woorden opschrijven die ze heeft gezegd. Maar er zijn geen potjes of flesjes om iemands geur in te bewaren. Als ze er waren zou ik altijd mama’s parfum bij me houden. Ze rook zo lekker, zo vertrouwd. Ze rook naar geborgenheid.

Ik mis haar geur. Ik mis dat hoekje tussen haar nek en schouder waar ik mijn hoofd legde als we samen tv keken. Ik mis haar zachte wangen waar ik haar altijd een kus gaf. Ik mis haar rare gezichtsuitdrukkingen als papa onzin praat. Ik mis ons oogcontact als anderen zich druk maken om dingen die wij samen onbelangrijk vonden. Ik mis haar hele zijn hier in huis. Als we allemaal bezig zijn met onze eigen dingen, op verschillende verdiepingen, dan nog voel ik dat ze er niet is op de manier die we gewend zijn. Ze zal er ook niet meer zijn. En binnenkort zal ook haar sjaal niet meer naar haar ruiken. 

dinsdag 1 mei 2012

Lopen

Dit stukje schreef ik twee dagen voor ze overleed.


Ze kan niet meer lopen. Opeens vraag ik me af: hoe liep ze vroeger eigenlijk? Als ik nu denk aan een lopende mama zie ik haar lopen zoals ze dat het laatste jaar doet. Voorzichtig, voetje voor voetje. Toefelen, noemen wij dat. Ze tilt haar voeten dan niet meer echt op en snel gaat het niet. Maar het gaat. Of nouja, ging. Voor die tijd liep ze toch anders, maar ik weet niet meer hoe. Ik zie het niet meer voor me. Nam ze grote stappen of kleine? Keek ze recht vooruit of een beetje omlaag? Liep ze bewust of snel en automatisch? Zag ze er vrouwelijk uit als ze liep of hield ze haar heupen stijf? Soms ben ik zo bang dat ik me niets meer herinner van de tijd toen ze nog niet ziek was. Ken ik de echte mama eigenlijk nog wel? Acht jaar is een lange tijd. Ik was achttien toen de diagnose werd gesteld en ik studeerde net. Ze was nooit een moeder die met thee en koekjes zat te wachten als je uit school kwam. Gelukkig niet zeg. Maar wie was ze wel? Ze heeft me liefde voor fotografie bijgebracht, ze heeft me geleerd dat er weinig belangrijker is dan echte en goede vriendschappen en ze heeft het nooit raar gevonden als ik bang was voor onnozele dingen als onweer. Ze oordeelde niet.

Zie mij eens over haar praten in de verleden tijd.  Ik weet niet meer hoe ze liep en ik ben misschien wel meer vergeten. Maar wat ik wel zeker weet is dat ze niet de persoon is die nu beneden op de bank ligt. Wat is kanker toch een verschrikkelijke ziekte die op een gegeven moment nog maar zo weinig heel laat van wie iemand is. 

Overlijden

Mijn lieve, dappere mama is op 21 april overleden op een door haar zelf gekozen moment. Ze heeft het zo goed gedaan al die tijd, al die jaren. Beter had niet gekund.

Het is goed zo, maar ik mis mijn mama enorm. Waar ze nu ook is - en misschien wel nergens - ik hoop dat het volgende gedichtje van toepassing is op haar.

Hoe 
als je je
met zorgeloosheid
kon omringen
en dat dat
je ruimte
was

Ik ben van plan hier te blijven schrijven.

donderdag 19 april 2012

Schattig


Het afgelopen jaar valt me steeds vaker een woord binnen als ik naar mijn mama kijk. Schattig. Eigenlijk is het niet een woord, maar een gevoel. Als ze stiekem hagelslag zo uit het pak naar binnen giet als ze denkt dat niemand kijkt. Als ze helemaal in haar eigen wereldje mee neuriet met een melodietje dat ze hoort. Als ze me met die grote ogen iets heel belangrijks vraagt. Als ze verontwaardigd reageert als ze vindt dat ze wordt achtergesteld. Als ze heel stellig ‘nee’ zegt op een vraag, zoals je daar alleen als klein kind mee weg komt zonder als onbeleefd over te komen. Dan vind ik haar zó ontzettend schattig, zo lief, dat ik het tot diep van binnen voel. Die schattigheid. Ik wil in haar wangetjes knijpen en haar over de bol aaien. Het is een vreemd gevoel om dat bij je moeder te hebben. Het klopt ergens niet, maar toch vind ik het mooi. Het is een zekere kwetsbaarheid die dat oproept. Ze is afhankelijk van ons – van haar familie – en wij zorgen voor haar. Dan ben je misschien wel op je kwetsbaarst.

Stiekem wil ik haar niet schattig vinden. Ze zou mij schattig moeten vinden, of mijn toekomstige kinderen. Kinderen die naar hun oma zouden moeten gaan. Maar zo is het niet en zo zal het ook niet zijn. 
Ach. Schattig is nog altijd beter dan zielig. 

dinsdag 17 april 2012

Hand


Gisteren pakte ze mijn hand zonder dat ze die nodig had om op te staan, om haar evenwicht te vinden of om te lopen. Ze pakte mijn hand omdat ze contact wilde maken en gezelschap zocht. En het maakte me zo gelukkig. De drie dagen ervoor was ze leeg geworden. Haar ogen stonden dof en ongeïnteresseerd. Alle sporen van levenslust verdwenen. Zo ken ik haar niet. Mijn mama is vrolijk. Mijn mama maakt grapjes en neemt niet veel serieus, zichzelf al helemaal niet. Mijn mama laat zich niet zomaar uit het veld slaan. Maar het was op, zij was op. Het is ook niet niks om te horen dat er niets meer aan te doen is, ook al wisten we dat al vanaf het begin. Elke dag weer achteruit gaan. Niet meer kunnen schrijven, lezen, televisie kijken. Praten is zo moeilijk geworden en alles kost energie. Natuurlijk ben je dan kapot. “Ik kan het niet meer opbrengen om iets leuk te vinden, om te genieten van dingen,” zei ze. Al die mensen met dat goedbedoelde advies: geniet van de tijd die je nog hebt. Geloof me, je moet niet wachten met genieten totdat mensen je dit vertellen, daar moet je al veel eerder mee beginnen.

Het is pijnlijk om haar zo te zien, want ik kan niets doen. Haar opvrolijken lukt me niet meer echt. Ik weet dat het bijna op is en dat het genoeg is geweest.

Maar gisteren pakte ze mijn hand en was er weer leven in haar ogen. Ik kan alleen maar hopen dat het leven daar nog even blijft sprankelen.

vrijdag 13 april 2012

Begrafenis


Ik denk niet dat er iemand is die weet hoe vaak ik heb nagedacht in de afgelopen jaren over haar begrafenis. Wat ik dan zal zeggen. In mijn gedachten sta ik daar, alleen achter zo’n katheder tegenover honderden mensen. Die zullen er zeker zijn, want zo is mama, altijd veel mensen om haar heen. Ik moet dan iets zeggen. Het moet recht doen aan wie ze was, aan de band die wij hadden, aan het verdriet dat we allemaal hebben. Het moet perfect zijn, want je hebt maar één kans. Er is geen generale repetitie zoals in die Amerikaanse films over bruiloften. De ‘rehearsal funeral’ bestaat niet. Zou wel een gaaf idee zijn, met de dode er dan nog levend bij. Nee, mam blijf nou stil liggen, want dat is volgende week ook zo.

Ik zal ze vertellen over wat ik nog van haar weet van voor ze ziek was. Ik zal een grapje maken, waardoor iedereen denkt: ja precies, zo was ze ook. Ik zal zeggen hoe het is geweest de afgelopen jaren. Ik zal zeggen dat ik haar nu al mis. Maar vooral zal ik zeggen wat een geluk we hebben gehad, samen.  

zaterdag 7 april 2012

Jaloezie


Soms word ik bezeten door een overheersende, allesconsumerende, plotselinge, heftige jaloezie. En ik haat jaloers zijn. Liever ben ik verdrietig of wanhopig, alles behalve jaloers. Want het is zo nutteloos en ik schiet er niks mee op. Meer nog: je mag er eigenlijk niet echt voor uitkomen, want het is niet gerechtvaardigd. Bovendien zullen mensen je daarna minder snel hun verhaal vertellen uit angst dat je er jaloers van wordt. Wat een dilemma. En dus zit ik dan met een gevoel dat ik verafschuw. Het vreet aan me. 

Ik voel me klote, omdat mijn moeder doodgaat. Dan lees ik berichtjes of hoor ik verhalen aan over de leuke dingen die mijn vrienden doen of – nog erger op zulke momenten – de dingen die niet goed gaan in hun ogen. Oh man, wat wil ik dan graag dat ik geen zieke moeder had. Dat alles wel zijn gangetje ging. Dat ik toekomstplannen kan maken zoals andere mensen dat doen. Dat ik twijfel of ik nog wel verliefd ben op mijn vriend en dat dat dan het ergste is wat er aan de hand is. Het meest rotte aan dat soort momenten van jaloezie is dat ze een afstand creëren tussen mij en iemand anders. Ik kan niet aan diegene uitleggen wat het is of hoe ik me voel en ik kan al helemaal niet begrijpend blijven. Dus neem ik afstand, neem ik niet op als iemand belt, stuur ik geen berichtje terug. 

Maar in mijn hoofd zeg ik alles. In mijn hoofd zie ik het helemaal voor me, hoe ik daar dan sta tegenover je. Welke woorden ik tegen je zal zeggen. Woorden die je pijn doen, die zo verschrikkelijk eerlijk zijn en tegelijkertijd onwaar. Woorden waar je je niet tegen kunt verdedigen, woorden die je misschien wel graag wilt horen na die zeven jaar van mijn ingehouden jaloezie. Woorden die een ruzie zullen veroorzaken waar ik soms zo hard op hoop. Lekker ruzie maken, totaal ongerechtvaardigd en geheel kwetsend. Wat moet dat fijn zijn. In mijn hoofd laat ik alle remmen los. Wees maar niet bang, jij zult er niets van merken. 

donderdag 29 maart 2012

Brillenglazen


Het is zaterdagavond en we doen een spelletje. Meestal Scrabble, want ze vergeet nooit hoe dat moet. Ze heeft tegenwoordig een bril met enorme ronde glazen waarin haar ogen bijna wegvallen zonder dat ze kleiner worden. Ze zijn groot en ze kijken me vaak vragend en een beetje hulpeloos aan. Ze willen weten waar de sleutels liggen, hoe laat we weg moeten en wat er aan het gebeuren is. Maar niet nu. Nu zijn ze aan het winnen. Mama is goed in Scrabble en ze weet altijd de  woordwaarde tegeltjes te pakken te krijgen. Ik weet niet hoe ze het doet, zoals ik van zoveel dingen niet weet hoe ze het doet.

Als het spel klaar is zitten we nog even aan tafel. Ze vraagt ons of ze veranderd is. Haar ogen zijn opengesperd en ik kan niet liegen. Ja, je bent veranderd, maar het valt wel mee. Het had erger kunnen zijn. Papa knikt. Je wereldje is gewoon wat kleiner geworden. Het is niet meer hetzelfde, je bent niet de vrouw waar ik ooit mee trouwde. Het is een andere relatie geworden. Ze knikt, dat weet ze zelf ook wel. Maar soms zijn we nog zoals we waren hè, gewoon samen? Hij kijkt naar haar en ziet die ogen achter die vergrootglazen. Ja, zeker. Soms wel.

vrijdag 23 maart 2012

Amsterdam


Je kunt in Amsterdam rondlopen met een markeerstift-groene netpanty en een knalroze pruik en niemand die omkijkt. Want daar kan alles en val je nooit op. Tenzij je niet goed loopt, minder valide bent, hoe je het ook wilt noemen. Iedereen kijkt, als we een trap oplopen, als we de tram instappen, als we de straat oversteken. Iedereen kijkt en iedereen ziet het. Daar klopt iets niet. Nee, er klopt inderdaad iets niet, want ik voel me het grootste gedeelte van de tijd geen dochter. Ik ben een begeleider en mijn mama is een dementerende kleuter die haar evenwicht verloren is. Wat verschrikkelijk dat ik zo opschrijf, maar zo voelt het. Ik hoor mezelf dingen zeggen als “je mag niet zomaar op straat gaan lopen zonder te kijken of er een auto aankomt” en “houd je vast want de tram gaat zo verder” en “doe nou niet en luister toch naar mij”. Ongeveer 90% van de tijd houd ik haar hand vast en wat zou ik graag willen dat ik aan het overdrijven was. Het is onbekend terrein en de voorbijrazende trams en taxi’s en de overal tussendoor glippende fietsers maken haar voortdurend aan het schrikken. Ze heeft geen idee welke kant we opmoeten en met die typische onzekere en een beetje angstige blik schuifelt ze vooruit. Voetje voor voetje. Zich vasthoudend aan mijn hand die haar over drukke straten en oneffen stoepen leidt, die haar meeneemt naar winkeltjes en restaurants en die haar elke trap op en af begeleidt. De stress – mijn stress – slaat vooral toe in de tram. Dat instappen, inchecken, bijna vallen, zitten, opstaan, uitchecken, uitstappen. Een routine die ik na twee dagen bijna onder de knie heb. De toeschouwers kijken en zien, geven me een medelijdende blik die ik niet nodig heb. Ik hoef geen medelijden, wil alleen een zitplaats voor mama. Wat ben ik blij dat ze zo vaak totaal onbewust is van haar omgeving, zodat die blikken haar bespaard worden. Heeft ze het wel naar haar zin? Ben ik wel geduldig genoeg? Vast niet. Heeft ze door dat het soms zwaar is voor me? Ben ik lief tegen haar? Shit ik weet het niet. Ik mis het dochter kunnen zijn van iemand, zonder me zorgen te hoeven maken of ze me wel begrijpt als ik dingen zeg, of ze de weg wel vindt als ik even de andere kant oploop. Zonder mezelf dit soort vragen te hoeven stellen. Ik ben moe.

Na een trein- en busreis stappen we uit in het dorp. Haar hand vraagt niet om de mijne, hier hoeft dat niet. Hier kent ze de weg. Ze groet een bekende. Langzaam, voetje voor voetje, loop ik naar huis. Ze haalt me in en roept “wat loop je langzaam!”. Ik moet lachen en volg haar. Hier is ze weer een beetje mijn mama. 

maandag 12 maart 2012

Alles is anders


“Alles is anders. Alles is relatief.” – Jochem Myjer in 24 uur met

We zaten tegenover elkaar naast dat tochtige raam en Eef had thee gezet. Het was nog niet lang geleden dat ze twee van de belangrijkste mensen in haar leven had verloren. Weet je, zei ze, ik heb het gevoel alsof ik nu tot een andere groep mensen behoor. Ik wist helemaal niet dat er verschillende groepen mensen zijn, maar nu weet ik dat ik bij een andere groep hoor. Ik stel mezelf andere vragen en zie andere dingen om me heen dan eerst.

Na vijf jaar had ik het nog nooit zo goed in woorden weten te vangen als zij. En ik weet nog hoe belachelijk ik het soms vond dat ik me met haar durfde te vergelijken. Totdat ik snapte waarom ik het toch deed. Volgens mij was het niet de eerste keer dat ik het besefte, maar dit moment weet ik nog goed, zo opeens: ik ben ook in rouw. Voortdurend. Er wordt altijd afscheid genomen, maar dan heel langzaam. Langzaam dag zeggen, is dat beter dan plotseling? Of is het als een pleister, beter in één keer alle pijn? Weg. Pijn. Rauw. Ratsj. Ik zie de achteruitgang, stapje voor schuifeltje. Ze tilt haar voeten niet meer op tegenwoordig, als een omaatje beweegt ze zich voort. En ik kijk hoe het gaat, steeds weer een stukje huid dat door de pleister wordt blootgelegd. Elk haartje dat er uit wordt getrokken voel ik, één voor één.

Wat een verschrikkelijke vraag eigenlijk. Zo’n vraag die je niet moet stellen maar dat dan toch doet. En waar je vervolgens geen antwoord op weet en dat maakt ook niets uit. Want het is niet waar het om gaat. Waar het wel om gaat is dat wij in dezelfde groep zitten. Dat er iemand is die jou misschien iets beter begrijpt dan rest, die voelt wat het betekent als je zegt: alles is anders.